Een Brabantse buil is een plastic zakje


’t Is sunt

Toen mijn dochter klein was, kreeg ze eens op haar kop van de juffrouw. In een opstelletje had ze het is suntgeschreven. Dat is Brabants voor “het is zonde’, oftewel jammer. Ik weer boos op de juf, want dochter was zich van geen kwaad bewust en het is naar mijn mening al sunt genoeg dat dialecten verdwijnen.

Niet dat het handig is, streektaal. Toen ik in Drenthe een buil shag bestelde, keek het kassameisje me bevreemd aan. “Bedoelt u soms een slof?’, vroeg ze beleefd. Nee hoor, een Brabantse buil is een plastic zakje. Zeggen we er shag achteraan, dan bedoelen we een pakje. Wat weer wel handig is, aan het Brabants, is het gehoorde onderscheid tussen vrouwelijke en mannelijke namen. Brabantse kinderen kun je gerust tweeslachtige namen geven, zoals Tonny of Tiny. Ons Jo is een zus, onze Jo is een broer. Ons vader zeggen we dan weer wel, omdat men met onze vader meestal iemand anders bedoelt.

Laatst was ik een paar dagen logeren in Arnhem. Dat je daar niet hoeft te kwekken over bandkaai (stoeprand), schotteldoek (vaatdoekje) of peestamp (hutspot) was me bekend. Ik kom heus wel eens vaker over de Maas, en ik ben niet te beroerd om te integreren. Maar mijn Arnhemse vriendin wees me toch op een taalprobleem. Toen ik een vervelende verkoper aanduidde als een “walgeind’, begreep ze niet wat ik bedoelde. “Ik hoor jou dat vaker zeggen, zit niet zo te walgen, bijvoorbeeld. Wij kennen die betekenis van het woord walgen niet. Maar je bedoelt zeker klieren, vervelend doen.” Inderdaad, da’s Brabants.

Toch sunt dat die Arnhemmers dat niet snappen.

By |2015-12-02T20:07:33+01:004 juni 2010|Columns|0 Comments

Leave A Comment

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.